Er zijn twee soorten aardappelcysteaaltjes: Globodera rostochiensis (geel aardappelcysteaaltje) en Globodera pallida (wit aardappelcysteaaltje). Het zijn zeer gespecialiseerde aaltjes die in de vollegrond alleen aardappel als waardplant kennen. Wanneer er geen aardappelwortels in de buurt zijn blijven deze aaltjes binnen de cyste in rust. Zodra de aardappelplant specifieke lokstoffen afgeeft worden ze actief en zoeken het wortelstelsel op. De larven dringen het wortelstelsel binnen en remmen de plantengroei. Zonder aardappelteelt kan de inhoud van een cyste zeker een jaar of 15 overleven. Dus: eenmaal besmet blijft besmet! Bij hoge dichtheden kan de schade oplopen tot 80% opbrengstreductie. Vanwege de grote schadelijkheid zijn de aardappelcysteaaltjes quarantaineorganismen waarvoor allerlei wettelijk regelingen van kracht zijn.
Bestrijdingsadvies aardappelcysteaaltjes Door lang genoeg te wachten met de volgende aardappelteelt zakt de besmetting onder de schadedrempel en kan er weer schadevrij aardappels geteeld worden. Een veilige teeltfrequentie met vatbare rassen is eens in de zes jaar of ruimer. Aardappelopslag mag dan geen roet in het eten gooien. Wanneer aardappelopslag begin juli nog groen staat dan zijn de cysten al gevormd en is de vermeerdering een feit. De volgteelt na aardappel is bepalend voor een efficiënte aardappelopslagbestrijding. Biet na aardappel geeft voldoende ruimte om aardappelopslag te bestrijden. In granen is aardappelopslag bij voorbaat niet op tijd te bestrijden. De teeltfrequentie kan zonder risico worden verhoogd wanneer er AM-resistente rassen worden ingezet. Voor de beheersing van Globodera rostochiensis zijn er voldoende rassen beschikbaar. De situatie voor Globodera pallida ligt veel ingewikkelder. De resistentie in de beschikbare resistente rassen werkt niet zo absoluut als hierboven voor Globodera rostochiensis beschreven. De resistentie voor G. pallida in de huidige, resistente rassen laat altijd de vorming van enige nieuwe cysten toe. Hoe hoog het resistentieniveau ook is, er blijft altijd besmetting over. Afhankelijk van de mate van resistentie van het geteelde ras en de agressiviteit van de populatie ligt de dichtheid na de teelt hoger of lager dan de begindichtheid. De consequentie is dat het gehele perceel naar een evenwichtsbesmetting toegroeit. Het is zaak de teeltfrequentie en de rassen zo te kiezen dat de beginbesmetting voor de volgende aardappelteelt onder de schadedrempel komt te liggen. De schadegevoeligheid van resistente rassen (tolerantie) kan sterk verschillen. Schadegevoeligheid van een ras staat namelijk los van resistentie. Zo zijn er rassen die niet snel schade laten zien, maar het aaltje sterk vermeerderen en andersom. Wanneer een perceel besmet is, kan er bij de teelt van een resistent maar intolerant ras dus toch forse schade optreden.