Standaard versus intensief

Waarin verschilt een standaardbemonstering van een intensive bemonstering? De Melo-intensieve bemonstering wordt er op oppervlaktes tot maximaal 1 hectare bouwvoordiep bemonsterd. Voor aardappelcysteaaltjes worden oppervlaktes tussen de 900 en 3600 m2 bemonsterd. Vergeleken met een standaardbemonstering worden er ook veel meer steken genomen en wordt er dus meer grond verwerkt. De pakkans is hierdoor veel groter en bekend; voor elke methode wordt een kleine haard met 90% detectiekans aangetoond. Meestal zegt de naam van de methode hoe groot de haard is. AMI100 cysten betekend dat een besmettingshaard met 100 cysten/kg in het centrum met 90% zekerheid wordt aangetoond. De Melo-intensieve bemonstering heeft ook een detectiekans van 90% mits vóór 15 november uitgevoerd.

Wanneer u een standaard bemonstering kiest voert u zelf de regie over de intensiteit van het monster door het oppervlakte per monster te bepalen. Optimaal voor niet-cyste vormende aaltjes is een strook van 1/3 ha te nemen maar neem maximaal één monster per hectare. 

Attentiepunten:

  • Bietencysteaaltjes : Na de teelt van een kruisbloemige groenbemester of waardgewas ((rode) biet, spinazie, broccoli en koolsoorten), geldt een wachttijd van een half jaar. Eventueel nieuw gevormde cysten kunnen dan nog niet worden aangetoond.  De uitslag is dan een onderschatting van de werkelijkheid. Het beste is om in het jaar voorafgaand aan de suikerbieten een grondmonster te laten analyseren.
  • Pratylenchus en Meloidogyne bevinden zich deels in de grond en deels in de wortel(resten). Alleen door voor een analyse inclusief incubatie te kiezen krijgt u een compleet beeld over de aantallen van deze aaltjes. 
  • Alleen het aantonen van Trichodoride aaltjes zegt nog niets over de kans dat er schade door het tabaksratelvirus zal optreden.