Wortelknobbelaaltjes (WKA) komen vooral voor op de zand-, dal- en lichtere kleigronden. Ze hebben een brede waardplantenreeks, snelle vermeerdering en kunnen grote economische schade opleveren door afkeuring bij oa dahlia en gladiool, een verminderde kwaliteit en opbrengst bij o.a. aardappel, peen en schorseneer. Wortelknobbelaaltjes (Meloidogyne-soorten) danken hun naam aan de reactie van de wortel op het binnendringen van een larve. In Nedeland zijn de meest belangrijke soorten, Meloidogyne chitwoodi, M. fallax, M. hapla en M. naasi. Meloidogyne naasi voor de landbouw het minst schadelijke. Deze soort geeft vooral schade bij grassen en granen. De andere Wortelknobbelaaltjes kunnen bij de meest algemene akkerbouwgewassen en dahlia en gladiool voor grote problemen zorgen. Mede door het groot aantal waardplanten zijn ze moeilijk te beheersen. Van de nieuwkomer Meloidogyne minor is nog maar weinig bekend over de waardplanten. Meloidogyne chitwoodi en Meloidogyne fallax zijn quarantaine organismen waarvoor speciale fytosanitaire regels gelden. Zo moet het vermeerderingsmateriaal vrij van symptomen. Er worden geen perceelsmaatregelen opgelegd zoals bij aardappelmoeheid.
Zwarte braak biedt goede mogelijkheden besmettingen af te bouwen. Dit is echter lang niet op alle percelen uitvoerbaar vanwege stuiven, slempen en zware onkruiddruk. Naast braak werken korte teelten populatie verlagend. Deze gewassen moeten dan wel zo kort mogelijk op het veld staan. Korte teelten werken dan als een soort vanggewas. De larven zijn na een vervelling niet meer mobiel en kunnen de wortels van het geoogste gewas niet meer verlaten. Door de grote sterfte bij oplopende temperaturen zorgt uitstel van zaai- en planttijdstip in het voorjaar voor een sterke verlaging van de beginbesmetting.
Levenswijze wortelknobbelaaltjes De levenscyclus van deze groep is vergelijkbaar met die van de cystenaaltjes, met dit verschil dat de eieren (300-500) door het vrouwtje buiten het lichaam worden afgezet in een gelatinepakket in en op de knobbeltjes. In een dergelijk pakket zitten de eieren wel enigszins beschermd, maar lang niet zo goed als in een cyste. Dat hoeft ook niet omdat de wortelknobbelaaltjes een zeer brede waardplantenreeks hebben, zodat de kans groot is dat er in het volgende seizoen weer een geschikte gastheer langs groeit. Net als bij cystenaaltjes heeft het aaltje een groot effect op de fysiologie van het wortelstelsel. Er worden reuzencellen gevormd op de plaats van binnendringen en de wortels zwellen op deze plaats op tot knobbeltjes. Lokstoffen spelen bij wortelknobbelaaltjes geen rol. De juvenielen komen spontaan uit de eieren zodra bodemvocht en temperatuur boven een bepaald minimum (5-10 ºC) uitkomen. De natuurlijke sterfte onder zwarte braak of een niet-waard is daarom bijzonder groot. Behalve bij het graswortelknobbelaaltje M. naasi, die 1 generatie per jaar heeft, hebben de meeste soorten meerdere generaties per groeiseizoen zodat ze zich op een waardplant ook weer snel kunnen vermeerderen.
Bij (bedrieglijk) maïswortelknobbelaaltjes ontstaan er langgerekte knobbels zonder zijwortelvorming.
Uit de knobbels veroorzaakt door het Noordelijk wortelknobbelaaltje groeien nieuwe zijworteltjes zodat er 'spinnetjes' gevormd worden.