Bladaaltjes komen hoofdzakelijk voor in bladeren, bloemknoppen, bladknoppen en groeipunten, waarin ze tevens kunnen overwinteren. Door het aanprikken van bloem- en bladknoppen ontstaan groeimisvormingen. Op de bladeren ontstaan gele of bronsachtig gekleurde zones, begrenst door grotere nerven. Later verkleuren de aangestast bladeren bruin of zwart. Het chrysantenbladaaltje (Aphelenchoides ritzemabosi) en het aardbeibladaaltje (Aphelenchoides fragariae) zijn in Nederland de meest belangrijke soorten (in de vollegrond). Naast Lelie en aardbei zijn er meerdere bolgewassen die door één of beide soorten aangetast kunnen worden. Verspreiding van bladaaltjes vindt plaats met plantgoed, zaad (lelie) of zaadpluis van onkruiden (bijvoorbeeld kruiskruid). Besmetting via de grond vindt plaats vanuit dood of levend plantmateriaal (deze aaltjessoort overleeft vaak in groeipunten). De aaltjes kunnen in een waterfilm op stengels en bladeren omhoog zwemmen. Ze kunnen zelfs van de ene naar de andere plant bewegen als de bladeren elkaar raken. Ook met opspattend water kunnen planten worden besmet.
Bladaaltjes zijn bij gematigde temperaturen al zeer actief. De generatieduur is kort: bij 18°C heeft het chrysantenbladaaltje een generatieduur van 10 tot 11 dagen. Hierdoor kan een besmetting in korte tijd tot schade leiden. In droog plantmateriaal kunnen de aaltjes zeer lang overleven (Aphelenchoides ritzemabosi 20 tot 24 maanden in droge bladeren), in de grond overleven ze slechts twee tot drie maanden.